Verslag verenigingsavond
18 november:
Vissen van eigen bodem.
Wilfried v.d. Elst:
Vanavond was het een bijzondere avond voor de spreker, Na 30 jaar stopt
Wilfried met lezingen.
Door allerlei andere activiteiten moet hij zijn tijd anders gaan
verdelen.
Mooi dat wij voor zijn meest favoriete lezing hebben gekozen.
Men (de aquariumliefhebber) kent alles van tropische vissen, maar
kennis over wat er hier leeft is soms heel wat minder.
Opzoeken en fotograferen is dan ook een hele opgave, aldus
Wilfried.
De spreker is zelf gaan zoeken en schakelt daarbij ook de hulp in van
plaatselijke hengelaars, ook nachtvissers brengen soms
verassende informatie.
Het énige in Nederland
waar Wilfried jaloers op is zijn de waterbiotopen.
Paling of Aal
(Anguilla anguilla)
De eerste vis die besproken word is de paling, een roofvis waar van nog
veel onduidelijk is.
Aan de universiteit van Leiden worden nog steeds diverse onderzoeken
gedaan. Zo onderzoekt men o.a. waarom het DNA van de Amerikaanse paling
verschilt van de Europese, waarom spijsverteringskanalen veranderen in
geslachtsorganen.
In een complex van aquaria en tunnels kan men de hele reis van
Nederland naar de Saragossazee simuleren.
Men bootst het licht, de
luchtdruk, de temperatuur en de waterstroming zo goed mogelijk na.
Deze vis word zowel op 2000m diepte aangetroffen als hier in de sloot
en trekt zo’n 5000km om te paren in de Sargassozee.
Riet of Ruisvoorn
(Scardinius
erythrophthalmus)
Men denkt vaak dat alle voorn met rode vinnen Ruisvoorn is, dit is niet
het geval.
De Ruisvoorn heeft een
bovenstandige bek en de aanhechting van de rugvin staat duidelijk
achter
het begin van de buikvin.
Bij de Blankvoorn staat de rugvin gelijk met de
buikvin.
Omdat Ruisvoorn een typische oppervlakte vis is, is ze zeer kwetsbaar
voor watervogels met name de Aalscholver.
De grootte is mogelijk
afhankelijk van predatiedruk, in wateren waar b.v. geen snoek zit
worden ze in de regel niet groter dan 10 a 12 cm anders kunnen ze wel
35cm groot worden.
Blankvoorn
(Rutilus rutilus)
Blankvoorns hebben meestal blanke maar kunnen ook rode vinnen hebben,
het kenmerkend onderscheid met Rietvoorn is de rugvin, die pal boven de
buikvin staat.
Deze vis is zeer tolerant qua watersamenstelling en komt in zuur-
basisch en bijna brak water voor.
Mangel (?)
In o.a. het Albertkanaal zijn voornachtige met opvallend grote ogen
aangetroffen die waarschijnlijk een voornachtige kruising zijn, men
noemt ze Mangels.
Serpeling
(Leuciscus leuciscus)
De Serpeling blijft wat kleiner dan de Winde,kenmerkend zijn het neusje
en de bijna kleurloze lichte geelgrijze vinnen.
Word gekweekt om uit te zetten voor een goede roofvisstand.
Winde
(
Leuciscus idus)
Men kent de Goudwinde de blauwe Winde en de Zilverwinde, de vis kan wel
60 cm groot worden waar vijverliefhebbers met b.v. Goudwinden niet
altijd rekening mee houden.
Bruine Kikker
(Rana temporaria)
Is beschermt net als de groene, het verschil met de groene zit hem niet
in de kleur, een bruine Kikker kan groenachtig en een groene kan
bruinachtig kleuren.
Het onderscheid is te maken met de zwarte vlek die de bruine kikker
achter het oog heeft in tegenstelling met de groene kikker.
De bruine kan minder goed springen als de groene, bovendien is de
groene
meer aan water gehecht.
Pad (Bufo bufo)
Een Pad is gunstig in de tuin voor het bestrijden van slakken.
Wilfried heeft speciaal rottende stukken stronkhout in zijn tuin om het
de padden naar de zin te maken.
Tiendoornige Stekelbaars
(Pungitius pungitius)
lijkt steeds minder voor te komen.
Het is zeker de moeite waard om in de zomer een paartje van
deze visjes in de tuin in een aquarium gade te slaan bij hun
broedgedrag.
Driedoornige Stekelbaars
(Gasterosteus aculeatus)
word iets groter zo’n 4 tot 6 cm en hoger dan de 10 doornige, komt voor
in zoet, brak en zout water.
De mannen zijn prachtig van kleur in de paaitijd.
Mogelijk door het slotenbeleid van de overheid, komen zowel de 10 als
de
3 doornige stekelbaars minder voor als vroeger, hun nesten worden samen
met de planten uit de sloot op de kant geworpen bij het schoonmaken van
de sloten.
Boven: de Kolblei, onder de Brasem.
Brasem (Abramis brama)
De Brasem wordt vaak verward met de Kolblei, alles wat klein en plat is
word vaak Bliek (Kolblei) genoemd en alles wat groter is en plat Brasem.
Het onderscheid is duidelijk te maken, bij Brasem is de afstand van de
bek tot het oog groter dan de diameter van het oog.
Kolblei of Bliek
(Blicca bjoerkna)
De diameter van het oog is duidelijk groter dan de afstand
van de bek tot het oog.
De Kolblei heeft minder schubben dan de Brasem, op een foto is het
onderscheid te maken door de schubben te tellen tussen rugvin en
zijlijn. Een Kolblei heeft daar 9 tot 10 schubben en een Brasem 11 tot
13.
De Kolblei leeft in groepjes van 20 tot 30 exemplaren.
Roofblei (Aspius aspius)
Geliefd bij de hengelaar, de Roofblei is een grote, snelle roofvis,
behorend tot de karperachtigen, die tot 120 cm lang kan worden.
Vis is het hoofdbestanddeel van zijn dieet.
Grondeling of
Riviergrondel (Gobiidae)
er zijn meerdere soorten
Een interessant visje voor in het koudwater aquarium, mooi
blauwglanzend van kleur hoewel dat op foto's door de flits vaak niet te
zien is.
Zoetwatermossel
(hiervan zijn 7
varianten waarvan nog 5 in
Nederland)
Kan men vanwege voedselbehoefte – groenwater- moeilijk langer dan 1
seizoen houden, is essentieel voor de voortplanting van de Bittervoorn.
Bittervoorn
(Rhodeus amarus)
De Nederlandse vorm van de Bittervoorn wordt gezien als een ondersoort
van de Oost-Aziatische Bittervoorn.
Prachtige vis, is in veel aquarium en vijverwinkels te koop en legt z’n
eitjes (hooguit 100 wat zeer weinig is voor een vis) via een
lange legbuis in de riviermossel.
Jonge Snoek in aquarium (foto:
MillaTom) CC
BY-SA
Snoek (Esox lucius)
Wifried zijn lievelingsvis, deze prachtige vis qua bouw houd zich
perfect staande in het water en kan ineens met een ongelooflijke
acceleratie wegschieten.
Bij metingen bleek een vis van 40cm in 0,08
seconden vanuit stil hangend een afstand van 20cm af te kunnen leggen,
wat neerkomt op een snelheid van 21,5 km/uur na slechts 0,08 seconden.
Snoeken kunnen vis verorberen met een grootte van de helft van hun
eigen lengte.
worden vaak uitgezet om wateren gezond te houden, een Snoek pakt zelden
gezonde prooi, maar loert op beschadigde en of ziek vissen. Ze staan
aan de top van de voedselpiramide.
In tegenstelling van wat vaak gedacht word kunnen meerdere Snoeken in
een klein gebied voorkomen. Ze hebben ± 680 naar binnen gerichte
tanden, zie daar maar eens uit te komen als prooi.
Baars (Perca fluviatilis)
Een Rivierbaars te herkennen aan zijn gele ringen eet alles wat
beweegt, pas op voor zijn venijnige stekels.
Mooie vis die veel gevangen wordt voor consumptie. De Baars is de
lievelingsprooi van de Snoek. Doet ook aan kannibalisme.
Pos (Gymnocephalus cernuus)
De Pos is een visje met overal stekels, behoort tot de familie van de
baarzen en word in de regel niet groter dan zo’n 13cm .
Het Vetje (Leucaspius delineatus)
Is een kleine karperachtige soort. Vetjes worden 6 à 8 cm
lang. Speciaal aan het Vetje is dat het aan broedzorg doet: de wijfjes
zetten de eitjes af als een spiraalvormige band die aan harde
oppervlakten of waterplanten kleeft.
Het mannetje voorziet de eitjes
van zuurstof door met de borstvinnen vers water toe te voeren. Door met
de kop langs de eitjes te wrijven voorkomt hij met zijn huidslijm dat
de eitjes beschimmelen.
De Alver (Alburnus alburnus)
Leeft in scholen aan het wateroppervlak van meren en rivieren.
Is een indicator voor zuiver water, leeft van insecten en plankton maar
lust ook wormen en larven. Sportvissers gebruiken hem soms als aasvis.
De Snoekbaars
(Sander lucioperca)
Een courante lengte is 80 cm al kunnen ze tot 120 cm lang worden. Is
een zeer goed eetbare vis. Houdt niet van teveel licht en verblijft in
schaduwrijke plaatsen. Kan in het donker beter jagen dan de snoek, al
pakt hij vaak in de wilde weg - dat in tegenstelling met de snoek - de
snoekbaars jaagt ook in groepjes.
Kreeften (Astacidea)
Signaalkreeft en de Turkse Kreeft worden getoond, soorten die
tegenwoordig in de Benelux ook voorkomen.
Zonnebaars (Lepomis
gibbosus) (foto:
Tino Strauss)
CC
BY-SA
Zonnebaars (Lepomis gibbosus)
Van
Amerikaanse afkomst. Komt al een 100 jaar in de Benelux voor. De
zonnebaars wordt
zo’n 15 cm, is gevoelig voor vervuiling, heeft prachtige kleuren die
variëren van biotoop tot biotoop en kan in aquaria gehouden worden, ook
is het
een populaire vijvervis omdat hij zich voedt met muggenlarven,
bloedzuigers en andere wormen die op vijvervissen parasiteren.
webmaster note :
RAVON
(Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland) stelt dat de
Zonnebaars in geïsoleerde, natuurlijke vennen en kleine wateren een
directe bedreiging vormt voor de inheemse fauna van de Lage Landen.
Amfibiesoorten als de Heikikker en de Kamsalamander en zeldzame soorten
Libellen als de Venwitsnuitlibel, tengere Pantserjuffer en de
Koraaljuffer lopen gevaar te verdwijnen omdat hun larven en eieren door
Zonnebaarzen worden opgegeten. De aldus bedreigde soorten zijn vaak
soorten waarvoor het Nederlandse ministerie van Economie, Landbouw en
Innovatie speciale beschermingsplannen heeft opgesteld. De Zonnebaars
staat op de lijst van in Nederland schadelijke exoten van de werkgroep
exoten.
Steur (Acipenser sturio)
Steuren
komen van nature niet voor in onze wateren. Als men er aantreft
zijn het exemplaren uit een vijver of kwekerij ontsnapt of door
“vijverliefhebbers” gedumpt.
Kroeskarper
(Carassius carassius)
Ook
een vis die zonder predatiedruk blijkbaar kleiner blijft - zo’n 15cm -
in tegenstelling tot in wateren waar b.v. ook snoek op zit 35cm.
Karper (Cyprinus carpio)
is
de populaire hengelaarsvis. Het “karpervissen” is een aparte tak in de
sportvisserij. Sommige vissers hebben zelfs computergestuurde lijnen of
bootjes die het lokaas in de buurt van de haak brengen. Karpers kunnen
een lengte bereiken van 100 à 120 cm.
De Karper heeft diverse verschijningsvormen (boeren-, schub-, spiegel-,
naakt-,
goudkarper, …)
webmaster note:
De
Valkenswaardse Spiegelkarper is een beroemd ras wat hier in
Valkenswaard door de OVB sinds 1952 door kruisen en selecteren is
ontstaan.
Zeelt (Tinca tinca)
Tot 70 cm groot, komt voor in langzaam stromende of stilstaande goed
begroeide wateren. Zeelt houdt van zachte modderige bodems, zuigt
hieruit
voedsel op en filtert de eetbare diertjes. Rustige vis die zich zeer
geruisloos verplaatst, eet voornamelijk kreeftachtige.
Word vaak beschouwd als dokter onder de vissen.
Amerikaanse Hondsvis
(Umbra pygmaea)
Zoals de Zonnebaars een exoot.
Webmaster
note:
De vis komt in zure
wateren (vennen) in Brabant en Noord limburg voor met Valkenswaard als
centrum. Vermoedt wordt dat hij vroeger door Heidemei (als
voorganger van de OVB) is uitgezet als voedsel voor
zalmen en forellen in de Valkenswaardse kweekvijvers.
Een interessant artikel
daaromtrent via deze link: https://nbat.nl/de-hondsvis-in-nederland/
De Rivierdonderpad:
(Cottus gobio)
kan tot 15 cm lang en 5 jaar oud worden. Door gebrek aan een zwemblaas,
zwemt hij schokkend, wordt hij meestal op de bodem aangetroffen en
heeft nood aan schuilplaatsen. Zoals bij de Stekelbaars bewaken ook
hier de mannetjes de eitjes en bewaaieren ze het legsel met
zuurstofrijk water. Past zijn kleur aan de omgeving aan waardoor zeer
goed gecamoufleerd. De rivierdonderpad staat op de lijst van beschermde
diersoorten, en is vrij zeldzaam.
Beekforel (Salmo trutta fario)
Op een maximale grootte van 60 cm kan de beekforel een gewicht van 7 kg
bereiken. Is vooral in de Voerstreek te vinden waar ze worden uitgezet
voor de kweek.
Regenboogforel
(Oncorhynchus mykiss,
voorheen ook bekend als Salmo gairdneri)
Word veel uitgezet t.b.v.de hengelsport, kan tot 80cm groot worden.
Barbeel (Barbus barbus)
De Barbeel is een gestroomlijnde karperachtige vis van de
middenlopen van rivieren, de zogenaamde barbeelzone. Kan zo’n 60cm
groot worden en komt o.a. in de Ardennen en in de Maas voor.
Is goed in vijvers samen met Koi te houden.
De gestippelde Alver
(Alburnoides bipunctatus)
Komt vooral in de Ourthe en de Semois voor.
Gezien hij met uitsterven bedreigd is werd hij opgenomen in de lijst
met beschermde vissoorten.
De Beekprik
(Lampetra planeri)
Een echte oervis , een zeldzame kaakloze vis die inheems voorkomt in de
Benelux. Bereikt een lengte van 15 à 17 cm en kan 6 jaar oud worden.
Kenmerkend aan deze vis is dat hij zijn hele leven in dezelfde beekloop
blijft. Hij leeft drie tot zes jaar als een blinde larve in de bodem en
verandert dan in volwassen prik.
De Vlagzalm
(Thymallus thymallus)
Heeft zijn naam ontleend aan de grote oranje gekleurde rugvin. Kan tot
50 cm lang worden. Aangezien hij met uitsterven bedreigd is werd hij op
de lijst met beschermende vissen opgenomen.
Het Bermpje
(Barbatula barbatula)
Is een ideale aquariumvis maar verlangt wel kristalhelder water.
Bermpjes kunnen ongelooflijk veel van elkaar verschillen qua tekening ,
er zijn er met tijgerpatroon luipaardpatroon en vele andere patronen.
Kopvoorn of Meun
(Squalius cephalus)
Een krachtige vis voor de hengelsport word daarvoor ook gekweekt en
uitgezet word wel 40cm.
De "Inlandse" Elrits
(Phoxinus phoxinus)
Zeldzaam en beschermd, leeft in snelstromende heldere beekjes
|
De DikkopElrits
(Pimephales
promelas)
Een totaal ander vis,
Hier de goudvariant. vooraan het mannetje in paaikleed.
|
Elrits Phoxinus
phoxinus
Er is nogal eens verwarring over de Elrits die we in vijvers houden
zoals de goudelrits of Mona Lisa, Pimephales promelas ook wel
Amerikaanse dikkopelrits genoemd.
Deze heeft niets te maken met de zeldzame en beschermde inlandse Elrits
Het betreft hier de Elrits die in de Benelux voorkomt en niet de
Amerikaanse. Een visje van +/- 8 cm dat in scholen en in helder
stromend water leeft. Voedt zich met kleine diertjes.
Komt zeldzaam voor in snelstromende beken zoals de geul en op
stroompjes op de Veluwe.
Grote Modderkruiper
(Misgurnus fossilis)
Grote Modderkuiper is een vrij zeldzame soort in Nederland en Belgie en
in de loop van de 20e eeuw sterk afgenomen door de sterke degradatie
van verlandingshabitat als gevolg van menselijk ingrijpen in het
watersysteem.
kleine Modderkruiper
(Cobitis taenia)
kleine Modderkruiper is een vrij algemene soort in Nederland en Belgie.
De soort is gevoelig voor watervervuiling. Intensief onderhoud van
watergangen, waarbij alle vegetatie verdwijnt, heeft een negatief
effect. Overdag verschuilen ze zich in de modder en verkiezen de nacht
om rond te zwemmen.
Meerval (Siluridae)
De Europese Meerval is een enorme rover, de vis voelt zich thuis in
troebel water waar hij jaagt op Karper, Snoekbaars en Brasem. Grote
exemplaren jagen zelfs op watervogels, amfibieën en kleine
zoogdieren ze kunnen wel 1 ½ m groot worden en een karper van ½ kg is
dan
geen enkel probleem op het menu.
Katvis (Epinephelus adscensionis)
Afkomstig uit noord Amerika, valt ook onder de meervalachtige en komt
hier sporadisch voor, roeit alles uit waaronder op den duur de eigen
populatie.
Elrits (Pimephales promelas)
Nu hebben we het over de Amerikaanse dikkopElrits, zeer geschikt als
vijvervis m.n. de oranje kweekvorm. Nadat de eitjes onder b.v. een
waterlelieblad zijn gekleefd, bewaakt het mannetje deze en door er
regelmatig met de kop over te strijken voorkomt hij beschimmeling.
Nooit
vissen in een ander gebied uitzetten ! Dat geld in het algemeen,
maar zeker voor deze Pimephales promelas ze kunnen nl. een bacterie bij
zich dragen (enteric redmouth) waar ze zelf geen last van
hebben maar die Aal, Forel en Zeelt massaal ziek kan maken.
Blauwstreep Grondel
(??)
Is een klein, torpedovormig visje dat in lichaamsvorm doet denken aan
een guppyvrouwtje. De soort bereikt een maximale lengte van 10 cm.
Opmerkelijk is dat het mannetje groter wordt dan het vrouwtje, (net als
bij de dikkopelrits) iets wat voor karperachtigen
uitzonderlijk is. Mooi visje, maar kan hele biotopen verwoesten en valt
andere visjes aan. Is waarschijnlijk als aasvisje hier terecht gekomen.
Zilver Karper
(Hypophthalmichthys
molitrix)
Komt uit Azië (vooral China) waar hij als consumptievis gekweekt wordt
(delicatesse). Is een echte algeneter. Werd vroeger zelfs als algeneter
verkocht en in aquaria of vijver gehouden, omdat hij met open bek zwemt
en alle algen uit het water zeeft. Daar hij voor zijn voortplanting
water van om en bij de 22°C verlangt komt hij bij ons niet voor.
Wanneer hij toch ergens in onze wateren zou gevonden worden is hij uit
een vijver ontsnapt of werd hij gedumpt.
De Wolhandkrap
(Eriocheir sinensis)
De Chinese wolhandkrab is voor het eerst in Europa in 1912 in de
rivieren Elbe en Wezer in Duitsland gesignaleerd. Waarschijnlijk zijn
deze dieren meegelift als larve in de ballasttanks in schepen uit Azië.
De larven zijn dan samen met het ballastwater in de Duitse rivieren
geloosd. Hiervandaan heeft de soort zich over Europa verspreid. In
Nederland wordt de soort nu aangetroffen langs alle grote wateren,
zowel zoet, brak als zout water.
Zwarbekgrondel (Neogobius
melanostomus) (foto:
Peter
van der Sluijs)
CC
BY-SA
Zwartbek
Grondel (Neogobius
melanostomus)
De verspreiding buiten de eigenlijke thuisbasis van de zwartbekgrondel
is vermoedelijk reeds bezig sinds de helft van de 20e eeuw. Eind jaren
1950 werd de soort voor het eerst opgemerkt in het Aralmeer en in 1985
in de Moskva nabij Moskou. Sinds begin jaren 1990 is er echter een veel
sterkere invasie bezig van de zwartbekgrondels, zowel in Amerika als in
Europa. In vele landen is de vis nu een invasieve soort of ongewenste
exoot.
Wilfried gaf nog een woordje uitleg over een kwekerij van het
INBO :
waar ze o.a. habitatgeschiktheidsonderzoek doen.
Officieel staat INBO voor Instituut voor Natuur en Bos Onderzoek, Dit
komt erop neer dat men wetenschappers en “veldmensen” tezamen inzet om
de Belgiesche rivieren, beken en bossen zoveel mogelijk in stand te
houden en
waar nodig, bij te sturen en zelfs te herstellen. Vooral voor vissen is
dit nogal nodig want zo heeft bijvoorbeeld de Snoek enorm te lijden. Er
zijn verschillende factoren die hierin een rol spelen. Als toppredator
zijn er niet echt veel snoeken per strekkende kilometer kanaal of
rivier. Komt daar nog bij dat ze plaatsen nodig hebben met veel
waterplanten waar ze kunnen afzetten en waar de jongen zich de eerste
maanden kunnen verschuilen. Deze plaatsen zijn er (nog) veel te weinig.
Hij heeft ook veel concurrentie van de Snoekbaars, die beter is
aangepast aan minder helder water, een bijkomend probleem voor de
Snoek, die vooral een “zichtjager” is. Zo worden er te weinig Snoeken
groot in de natuurlijke wateren. Eén van de taken van het INBO is dus
om deze toestand recht te zetten, in afwachting van meer geschikte
broedplaatsen en betere biotopen voor onze Snoek. Hoe gaat men nu te
werk. Eerst wordt er vastgesteld door een team in het veld waar er
Snoeken tekort zijn. Dit wordt door middel van elektrische afvissing
gedaan. Zo heeft men een goede indicatie van wat er allemaal leeft in
dat bepaald deel van die rivier of beek. Men kan natuurlijk niet alles
afvangen, maar aan de hand van de gevangen vis kan men er formules op
toepassen om zo toch een idee te krijgen hoeveel vissen hier zitten.
Deze vissen worden allemaal gemeten en gewogen. Dit wordt dan allemaal
zorgvuldig genoteerd. Zo kan men de toestand van de vissen beter
inschatten. Vinden ze genoeg eten? Zijn er veel kleintjes? … of zijn
het vooral grotere? Indien er weinig roofvissen zitten, is het dan wel
aan te raden om er uit te zetten? Is de ecologische draagkracht wel
voldoende? Anders gezegd, als we er Snoeken zouden uitzetten, hebben ze
wel te eten? Al deze vragen worden door het wetenschappelijk team
bekeken.
(Bron :
Aquariumwereld Jaargang 61 – Nr. 03 - Maart 2008
(Voedselatlas)
Wilfied bedankt, ik denk dat door deze lezing we meer bewust zijn van
wat er in onze wateren leeft, en dat we er allemaal iets van geleerd
hebben.